Betreft een zware metalen vorentrekker, markeur of geulentrekker met een houten steel en een T-vormig handvat. De vorentrekker bestaat uit een plat stuk smeedijzer waarop haaks 10 tanden zijn gesmeed. De tanden hebben een ondelringe afstand van 9 centimeter en worden naar het uiteinde toe steeds dunner. In het midden van het trekdeel is haaks een vouwsteelhuis aangesmeed. Hierin zit de korte houten steel bevestigd met een korte tong en een klinknagel.
De vorentrekker, ook wel geulentrekker of markeur (Fries: sûkereiploech) genoemd, werd gebruikt om ondiepe voren te trekken van maximaal 1,5 centimeter breed in de pas bewerkte akker. Hierin zaaide men de zaden van bijvoorbeeld kool of cichorei. Aanvankelijk zaaide men handmatig, later werd een zaaitrommel gebruikt. Om de aansluitvoren bij een meerrijige vorentrekker evenwijdig aan elkaar te laten lopen trok men bij de volgende gang de buitenste vorentrekker door de laatst getrokken voor.