Gelegenheidstegel met de tekst betreffende de eerste steenlegging van een nieuwe oven van de Gleibakkerij buiten de Kerkpoort (1794-1933), op 30 maart 1796, geschilderd door Meindert Jans Vogelzang. Opschrift: "Den 30st Maart Ao 1796 is de / Eerste Steen van dese Oven / aan de Oostkant hier / beneden gelegd door / Albert J: van der Veen."
In 1789 kocht Jacob Tjallingii de dubbele gleibakkerij van zijn schoonvader Johannes Spannenburg en adverteerde onder de naam 'de firma Tjallingii Spannenburgsz'. Jacob slaagde er niet in het bedrijf goed te laten draaien en deed het na vijf jaar weer van de hand.
De nieuwe eigenaren Laas T. Spannenburg (1752-1812) en zijn zwager Jan Lammerts van der Veen (1760-1837) plaatsten in de Leeuwarder Courant van 6 september 1794 een optimistische annonce: 'dat de van ouds bekende GLEYBAKKERY van Joh. Spannenburg te Harlingen, en naderhand door Jacob Tjallingii gedreeven, maar nu eenigen tyd hebbende stil gestaan, weder begonnen zal worden op naam van Spannenburg en van der Veen, zoo dat ieder weder zal kunnen beiden worden van differente zoorten van Kommen, Schotels en Steentjes'. Spannenburg en Van der Veen investeerden ook in het bedrijf: op 30 maart 1796 legde de zoon van Jan Lammerts van der Veen, Albert Jans van der Veen, de eerste steen voor de bouw van een nieuwe oven van de Gleibakkerij buiten de Kerkpoort.
Laas Spannenburg overlijdt op 17 februari 1812, waarna Jan Lammerts van der Veen de bakkerij nog drie jaar alleen drijft. Op 14 november 1815 verkoopt hij zijn bedrijf aan de heren Meile van der Plaats en Abraham Frederiks de Ruiter. Van der Plaats is boekhandelaar en De Ruiter 'koopman', maar beiden zijn dan werkzaam als 'tegelbakker'. Nog geen drie jaar later, op 16 juli 1818, verkoopt De Ruiter, 'de Geregte Helft in zekeere Dubbele Gleij of Plateelbakkerij' aan zijn compagnon Meile van der Paats. Van der Plaats leidt dan de bakkerij van 1818 tot 1849.
Meile van der Plaats trouwt op 29 juli 1817 met Catharina Westra (1794-1819) en overlijdt op 7 augustus 1873, 86 jaar oud. Op 1 november 1849 verkoopt hij de gleibakkerij, waarvan de ligging op de kadastrale kaart van 1832 is aangegeven (gelegen aan de Bolswarder Vaart, ongeveer ter hoogte van de Stenen Man op de Westerzeedijk), aan Jan van Hulst II (Kampen 1804-Harlingen 08-08-1883), zoon van Jan van Hulst I en Anna Herdingh. Jan van Hulst II komt in 1829 naar Harlingen om te werken in de mouterij van Sjoerd Hannema. Na diens dood in 1831 begint hij zelf een mouterij. Op 12 juni 1833 trouwt hij met Anna Sijbrands Spannenburg en op 3 september 1839 wordt hun zoon Jan van Hulst III geboren. Jan van Hulst II is een ondernemende figuur. Op 10 november 1839 richt hij een zaklinnenfabriek op ter leniging van de werkloosheid en op 14 februari 1840 neemt hij de steenfabriek van Blok en Schaaf over. Begin november 1849 koopt hij de plateelbakkerij van Meile van der Plaats. Behalve gleibakker is Jan van Hulst II wethouder van Harlingen en voorzitter van de Harlinger Kamer van Koophandel. In die hoedanigheid zit hij in 1873 bij een diner in het stadhuis naast Koning Willem III, die een bezoek brengt aan de stad. Van Hulst maakt van de gelegenheid gebruik om met de koning over zijn tegelfabriek te spreken en stuurt 'Z.M. den Koning' daags na het diner, op 27 mei 1873, een kistje muurtegels met een begeleidende brief. Op 7 juni 1873 meldt de adjudant van de koning dat de tegelfabriek van J. van Hulst het predikaat 'koninklijk' wordt verleen 'met het regt 's konings wapen te mogen voeren' en zo voorts. Vanaf 1873 dragen briefhoofd en modellenboeken het predikaat 'koninklijk' en ook op nijverheidstentoonstellingen presenteert de fabriek zich als 'Koninklijke Fabriek van Muurtegeltjes'.