Grafsteen van Jacob Liepman de Vries (geboren Harlingen 1786, overl Harlingen 10 juli 1830 41 jaar oud), zoon van Liepman (Lypman Benjamins Cohen de Vries (geb Harlingen 1745, overl Harlingen 1801) en Henderina Meijers Bons Reindorp, geb Zwolle 1755, overl Harlingen 7 februari 1840). De grafsteen is afkomstig van de voormalige Joodse begraafplaats 1762-1870 aan de Willemskade (geruimd 1953).
Vertaling (1960) van het opschrift in Hebreeuwse tekst op deze grafsteen: "Hier ligt begraven / de jongeling (= ongetrouwde) Jakob zoon van de heer Lipman / gestorven zaterdagavond na het einde van de Sabbath / 19 Tammoez en begraven op de 21e daarvan / 590 volgens het korte jaartal / Moge zijn ziel gebundeld worden in de bundel van hen, die eeuwig leven."
Toelichting: Lipman is de voornaam van de vader van de overleden jongeling. Er staat geen familienaam op de grafsteen. Zaterdagavond na het einde van de Sabbath is in dat seizoen geweest tussen zaterdag 's avonds ongeveer 10 uur en zondagmorgen zonsopgang circa 4 uur. 19 Tammoez is de datum, en komt ongeveer overeen met de maand juli. 590 is het korte jaartal, zonder duizendtallen, het was dus het jaar 5590, hetgeen overeenkomt met het jaartal 1830.
In het Overlijdensregister Harlingen 1830, aktedatum 12 juli 1830:
“Adam Cohen, oud eenenveertig jaren, en Abraham Speijer, oud zesentwintig jaren, kooplieden te Harlingen hebben verklaard, dat Jacob de Vries, oud eenenveertig jaren, koopman, geboren en wonende te Harlingen, ongehuwde zoon van Lypman Benjamins de Vries, overleden, en van Henderina Meyer Bons zonder beroep aldaar, op den tienden der maand July dezes Jaars (1830) des avonds ten tien uren, in het huis staande in wijk G No. 100 [= Kerkpad 28], is overleden. (get.) A. Cohen; (get.) A. Speijer.”
De oude Joodse (Israelitische) begraafplaats lag binnen de stadswallen aan de Willemskade bij het zogeheten Schapenstraatje. In 1762 kreeg de Joodse Gemeente van Harlingen toestemming van het stadsbestuur van Harlingen om een "plaatse van begraeffenis" aan te leggen. In 1779 werd de begraafplaats vergroot. Op 14 november 1868 wees de stad een stuk grond aan op de nieuw aangelegde Algemene Begraafplaats aan de Begraafplaatslaan. Hier werden de joden vanaf 1869 begraven, en de oude begraafplaats aan de Willemskade werd in 1870 gesloten. In 1952 verzocht het Nederlands Israelitisch Kerkgenootschap de Gemeente Harlingen om de in 1870 gesloten oude Israelitische begraafplaats aan de Willemskade te mogen ruimen. In 1953 vond de ruiming plaats en werden de 270 stoffelijke resten met de grafstenen overgebracht en herbegraven op de huidige Joodse begraafplaats aan de Begraafplaatslaan. Op de gedenksteen op de huidige Joodse begraafplaats staat: "Veld waarheen volgens bijzondere rabbinale beslissing het gebeente uit 270 graven van de oude begraafplaats graf voor graf overgebracht (is) Harlingen 57130 - 1953".
Geschiedenis oude Joodse begraafplaats:
De oude Joodse (Israëlitische) begraafplaats lag binnen de stadswallen aan de Willemskade bij het zogeheten Schapenstraatje. In 1762 kreeg de Joodse Gemeente van Harlingen toestemming van het stadsbestuur van Harlingen om een "plaatse van begraeffenis" aan te leggen. In 1779 werd de begraafplaats vergroot. Op 14 november 1868 wees de stad een stuk grond aan op de nieuw aangelegde Algemene Begraafplaats aan de Begraafplaatslaan. Hier werden de joden vanaf 1869 begraven, en de oude begraafplaats aan de Willemskade werd in 1870 gesloten. In 1952 verzocht het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap de Gemeente Harlingen om de in 1870 gesloten oude Israëlitische begraafplaats aan de Willemskade te mogen ruimen. In 1953 vond de ruiming plaats en werden de 270 stoffelijke resten herbegraven op de huidige Joodse begraafplaats aan de Begraafplaatslaan. Op de gedenksteen op de huidige Joodse begraafplaats staat: "Veld waarheen volgens bijzondere rabbinale beslissing het gebeente uit 270 graven van de oude begraafplaats graf voor graf overgebracht (is) Harlingen 57130 - 1953".
In de Harlinger Courant 27 maart 1953 verscheen een artikeltje over ‘Verdwijnend oud-Harlingen’:
Over de resten van de bolwerken Engelse Tuin, Spoketuin, oude Joodse kerkhof (begraafplaats), verhoging van het Dok, Prinsentuin: “Het oude Joodse kerkhof is door de gemeente overgenomen, wordt afgegraven en zal voorlopig tot gemeentelijk opslagterrein worden ingericht. Met de opruiming van het oude Joodse kerkhof verdwijnt ook een stukje oud Harlingen, de opruimingswerkzaamheden geschieden door werklozen onder leiding van gemeentepersoneel. Er zijn vermoedelijk zo’n vijftig graven, hetgeen er op duidt, dat ook in vroegere jaren de Joodse gemeente in Harlingen nooit erg groot is geweest. De gebeenten, die worden opgegraven, worden herbegraven op het Joodse deel van de Algemene Begraafplaats. De oude grafzerken worden ook daarheen vervoerd. De afgegraven grond gaat naar de Oranjebuurt, waar er verschillende laag gelegen gedeelten mee zullen worden opgehoogd. Het opgraven der gebeenten en het overbrengen naar de Algemene Begraafplaats geschiedt onder controle van de heer Hartog uit Amsterdam, lid van de Rabbijnenraad, die nauwlettend toeziet, dat de rituele gebruiken in acht worden genomen. De opschriften van de meeste grafzerken zijn onleesbaar of in het Hebreeuws gesteld, hetgeen voor de niet-deskundige op hetzelfde neerkomt. De oudste zerk die we aantroffen dateert van 1700, de jongste van 1864. Op twee van de stenen die Nederlandse opschriften bevatten, konden we nog namen ontcijferen. De een was van de 24-jarige Aaltje Maria de Leeuw, echtgenote van J.B. de Vries, overleden op 28 Adar 5612 (volgens onze jaartelling 1852) en de andere van Sara de Vries, 52 jaar, overleden 5 december 5606 (1846), echtgenote van A. de Vries. ’t Is niet onmogelijk, dat bij de opgravingswerkzaamheden nog wel interessante voorwerpen worden gevonden. De grond die hier ligt is afkomstig van de uitgegraven grachten en waar daar vroeger het kasteel of blokhuis stond, met rondom woningen e.d. kan er best eens iets aardigs tussen zitten. Naar wij vernamen duren de werkzaamheden wel enige maanden, zodat we er nog wel eens nader op terug zullen komen”.
In de Harlinger Courant 3 april 1953 over de vroegere Harlinger bolwerken: “[…] Het Jodenkerkhof was de laatste jaren bij de jongere Harlingers rees vergeten en het is dan ook geen groot verlies: erger is dat de Joden uit onze stad zijn verdwenen, de laatsten op tragische wijze, maar het feit dat ze weg zijn duidt er op dat voor hen niet veel meer in de oude havenstad viel te verdienen.”
In de Harlinger Courant 30 juni 1953: “Het weggraven van het Joodse kerkhof heeft zo voor en na nogal eens iets uit Harlingens verleden tevoorschijn gebracht. Al deze voorwerpen zijn in stadstimmerwinkel [waarschijnlijk is bedoeld de Gemeentewerf] ten toon gespreid en na een onderzoek in het Fries museum te Leeuwarden van opschriften voorzien [volgt een opsomming van archeologische vondsten] […] Van het kerkhof rest nog slechts een klein gedeelte. 245 skeletten zijn thans in het Joodse gedeelte op de Alg. Begraafplaats herbegraven, waarvan plm. Een honderd afkomstig van kinderen. Men verwacht nog een twintigtal geraamte te vinden en dan is er nog een klein stukje bolwerk over. Zal dit ook nog geheimen uit Harlingens verleden prijsgeven of zal het met de vondsten die tot nog toe zijn gedaan, voorlopig zijn afgelopen?”
In het Archief Secretarie Gemeente Harlingen 1935-1985, invnr 170 Notulen van de Raad 1952-1954; Notulen raad 20 november 1952:
“Bij de behandeling van punt 5, voorstel van burgemeester en wethouders tot overname van de grond van het Ned. Isr. Kerkgenootschap, zegt de Van der Zee, dat hij zich met dit voorstel kan vereniging, maar dat hij gaarne zou zien, dat de grond welke afgegraven moet worden, zou worden gebruikt tot demping van de Zoutsloot. Meerder jaren is over deze demping reeds gesproken en het zou aanbeveling verdienen indien door combinatie van deze plannen, uitvoering aan beide projecten kan worden gegeven. De voorzitter zegt toe dat het verzoek van de heer van der Zee in de vergadering van burgemeester en wethouders zal worden besproken. […] De heer Kuiken vraagt of er reeds een bestemming gaan de grond is gegeven, waarop de voorzitter meedeelt, dat dit gedeeltelijk het geval is. Het voorstel van burgemeester en wethouders wordt daarna z.h.s. aangenomen.”