Kortstaartklok , ook wel driekwartkastklok genoemd met een donkere kast.
De cijferring is in de toog gesitueerd. Deze is met voorsteekpennetjes vastgezet, een kenmerk van een vroege klok (1770 -1810). Een ander kenmerk uit deze periode is de ondergrond van bladgoud. Daarop zijn twee engelen en bloem guirlandes geschilderd.
In een uitsparing aan de onderkant van de wijzerplaat laat twee taferelen zien. Links een boerderij tafereel met een melkende boerin. En rechts grote zeeschepen met een walvis in een ruwe zee. Tussen de golven verschijnt elke seconde het hoofd van een zwemmende man.
Op het gaandwerk bewegen de schepen en de boerin.
Op de voorgrond zien we nog twee vissende mannen.
In het centrum van de cijferring zien we huizen, water en een molen. De molenwieken draaien mee op het slagwerk.
Op de kast drie houten vergulde vazen.
Voor het grote slingergat een ornament voorstellende een mand met bloemen. Het ornament heeft gevlamde contouren.