Scheepmodel van de kustvaarder Tower Helen uit Londen. Blokmodel. Schaal 1:50. Het voorschip is scherp. Het achterschip is plat en geveegd. De bodem is plat. Midscheeps zijn stabilisatoren aangebracht. Op het voorschip is aan weerszijden de naam 'Tower Helen' geschilderd. Verhoogd voordek voor een ruim overdekt door luiken. Op het achterschip de brug met daaronder de verblijven. Op het achterdek een sloep in davits, twee opblaasbare reddingboten, twee haspels, vier dubbele bolders en twee lantaarns. Voorts op het achterdek een seinmast met daarin de boordlichten en een Britse vlag. Op de schoorsteen een embleem: een toren met kantelen. Hetzelfde embleem is te zien op de punt van de boeg (een witte toren in een blauw wapenschild met rode rand. Op het achterschip: 'Tower Helen / London'.
De kustvaarder Tower Helen uit Londen werd in 1971 gebouwd op scheepswerf Ton Bodewes te Franeker (bouwnummer F-44). Opdrachtgever: Tower Shipping. Afmetingen: lengte 47,74 meter, breedte 8.70 meter, holte 3.45 meter, gewicht 645 meterton, laadcapaciteit 600 ton. De kustvaarder werd bij Lloyds register ingedeeld in klasse 100 A 1. De motor is van het merk Rolls Royce, 420 paardekracht, 1800 toeren met een reductie van 5:1. Er zijn verblijven aan boord voor 4 man personeel. Snelheid (geladen): 10.5 knopen. Volgens de Wet op de Zeevaartdiploma's is een kustvaarder voor de Kleine Handelsvaart een schip met een waterverplaatsing van minder dan 500 brt (sinds 1970: kleiner dan 75 meter lang). De Nederlandse kustvaart heeft zijn oorsprong in de provincie Groningen. De in de veenkoloniën gegraven turf werd steeds verder weg verkocht. Dat deed de behoefte aan schepen toenemen. De schepen werden in Groningen gebouwd en uitgereed. Ook het graan vond op de coasters zijn weg naar het buitenland. De steeds grotere schepen kwamen ook buiten het Noordzeegebied (tot in Afrika). Rond 1850 beleefden de Groningse rederijen een hoogtepunt. Ze lieten hun schepen bouwen in de provincie Groningen en hun bemanningen kwamen er ook vandaan. De schepen werden echter bevracht in Amsterdam of Rotterdam. Bij de overgang van houtbouw naar ijzerbouw en van zeilvaart naar motorvaart behielden de Groningse reders hun positie maar slechts ten dele. Na 1920 kwam er echter een nieuwe impuls voor de scheepsbouw in Groningen. In 1923 bouwde scheepswerf Gideon te Groningen een ijzeren kustvaarder met een kleine motor van slechts enkele tientallen p.k. en met een hulpzeil (dat al vrij snel verdween). De Groninger coaster beviel goed: het schip was betrouwbaar, kon veel lading vervoeren en was in staat ver landinwaarts te varen (lading van huis tot huis). De vloot coasters (kleiner dan 500 brt) groeide snel (in 1939 536 schepen). Ook na de Tweede Wereldoorlog bleef de Groninger coaster populair. Er werden speciale schepen gebouwd voor olieën, chemicaliën, vlees, fruit, containers, etc. Na 1960 nam het aantal coasters weer af.